Capriccio Stravagante

Studenten Historische Uitvoeringspraktijk afdeling

Bezetting

  • Viool: Antoinette Lohmann, Pedro Encinarendos, Mario Fernández Escolante, Leonoor van der Merwe, Julia Raggers, Monet Twisk, Naomi Tiefenbrunn, Daan Augustijn, Damian Cabedo
  • Blokfluit: Tsz Hin Myron Wan, Kalli Toater
  • Altviool/gamba: Roald van Os, Geert Schalk, Harald Bunt, Amélie Rebeix
  • Cello: Julia Dolz Martínez
  • Violone/Contrabas: Nino Bos, Boris Kwant
  • Klavecimbel/Orgel: Daniela Esther Lopez Quesada, Adrián Pellegrino

Programma

Carlo Farina (Mantua ca. 1604 - Wenen 1639)
Capriccio Stravagante (Dresden 1627)
Uit: Ander Theil Newer Paduanen Gagliarden, Couranten & Frantzöschen Arien, benebst einem Kurzweiligen Quodlibet / von allerhand seltzamen Inventionen, dergleichen vorming im Druck nie gesehen worden / samt etlichen Teutschen Täntzen / alles auf Violen anmutig zugebrauchen

Georg Muffat (Mégève (Fr) 1653 - Passau 1704)
Uit: Armonico Tributo (Salzburg 1682): Sonata IV in e klein

Johann Heinrich Schmelzer (Scheibbs (Oostenrijk) ca. 1623 - Praag 1680)
Serenata con altre Arie: Serenata - Erlicino - Allegro - Ciaccona - Campanella – Lamento (Wenen, ongedateerd)

Georg Muffat
Uit Armonico Tributo (Salzburg 1682): Sonata II in g-klein

Toelichting

Carlo Farina was een Italiaanse componist en violist. Over zijn muzikale opleiding is weinig bekend, maar hij was vermoedelijk de zoon van Luigi Farina, die violist was in Mantua, in die dagen een zeer belangrijk en productief muzikaal centrum, met als sleutelfiguren Monteverdi en Rossi. Carlo Farina werd in 1625 concertmeester aan het hof van Johann Georg I in Dresden, waar hij werkte o.l.v. Heinrich Schütz. De Dertigjarige Oorlog bemoeilijkte zijn werk en in 1628 keerde hij terug naar Italië, waar hij o.a. werkte in Parma. Na in 1636/7 in Danzig gewerkt te hebben, kwam hij in 1638 in dienst van het Weense Hof onder Keizerin Eleonora I, waar hij bleef tot hij overleed aan de pest.

Farina is het meest bekend door zijn Capriccio Stravagante, hetgeen zoveel betekent als een extravagant stuk vol grillen, zoals ook in de Duitse toelichting in de eerste druk wordt omschreven. Een quodlibet is een grillig en incongruent stuk, samengesteld uit allerlei niet bij elkaar horende of niet bij elkaar passende zaken en met een toegankelijk, niet al te intellectueel vleugje humor, in die tijd gewoonlijk een vocaal werk. Met Inventionen wordt vermoedelijk gerefereerd aan zowel de theatrale als de (instrumentale) technische vondsten in het werk.

Het is niet ondenkbaar dat dit werk een soort afspiegeling was van de zogenaamde Kunstkammer van Georg I. Dit betrof een bizarre verzameling noviteiten, curiositeiten en artefacten, zoals boeken, levende en opgezette dieren, wijn, wapens, kostuums, jachtgerij, allerlei werktuigen waaronder harken, houwelen, chirurgische instrumenten en optische en muzikale instrumenten, een soort microkosmos, met als doel de kunsten en de natuur te kunnen bewonderen en bestuderen. De instrumenten die geïmiteerd worden komen bijna allemaal voor in de Kunstkammer en zijn mogelijk ook een afschildering van sociale associaties, zoals een volkse of een militaire rol. Capriccio Stravagante is een vindingrijk werk dat bestaat uit een aantal dansen, afgewisseld met imitaties van instrumenten, een organist die verdwaald raakt in modulaties en dierengeluiden. In de partijen wordt in het Duits uitvoerig beschreven hoe de grappen en grollen uitgevoerd moeten worden, met welke klank, dynamiek, of de glissando’s naar boven of naar beneden moeten worden gemaakt, dat de violen als gitaren moeten worden vastgehouden in de Spaanse gitaar enz. U hoort o.a. draailieren, een kleine schalmei, col legno (“met het hout”), een trompet en grote trom, een kleine trompet, kippen en een haan, een organist die het spoort bijster raakt, een soldatenmars, katten, honden en een Spaanse gitaar.

Georg Muffat verbleef tussen 1663 en 1669 in Parijs, waar hij vermoedelijk de Franse stijl in de omgeving Lully heeft bestudeerd. Of hij werkelijk les heeft gehad van Lully of met hem heeft gewerkt is onduidelijk, maar in ieder geval heeft het er toe geleid dat hij in de voorrede tot Florilegium 2 (1698) uitvoerig de uitvoeringspraktijk aan het Franse hof beschrijft. Vanaf 1671 was hij organist in Strasbourg, in 1674 studeerde hij in Ingolstadt (Beieren) af in de rechten. Een poging officieel aangesteld te worden aan het Weense Hof onder Leopold I mislukte, waarop hij naar Praag vertrok, waar hij zijn enige bekende vroege werk dat vóór Armonico Tributo moet zijn gecomponeerd schreef, namelijk een sonate voor viool en continuo, die alleen in handschrift is overgeleverd.

In 1677 werd hij aangesteld als kamermusicus en organist van aartsbisschop Max Gandolph in Salzburg, niet lang nadat Biber daar was vertrokken. Gandolph gaf Muffat in 1680 de gelegenheid Italie te bezoeken. In Rome kreeg Muffat les van Pasquini, ook kwam hij hier in aanraking met de werken, en met name de Concerti Grossi, van Corelli. Dit leidde tot de publicatie van zijn eerste werk, Armonico Tributo (een ode aan de harmonie) in 1682, een collectie die als dank werd opgedragen aan het aardsbisdom ten gelegenheid van het 1100-jarig bestaan. In het voorwoord schreef Muffat dat hij de betreffende collectie in hele korte tijd had gecomponeerd (hij wist zelf ook niet hoe hij dat voor elkaar gekregen had), maar de sonates met veel genoegen in de nieuwe stijl had geschreven waarmee hij in Rome kennis had gemaakt. Daarop volgt een beschrijving van de bezetting, die groter en kleiner kan zijn en afhankelijk van de grootte van het ensemble al dan niet met een afwisseling van tutti en solo. Uitgaande van de werken zelf en van de beschrijving van de bezetting doelt Muffat hier vermoedelijk vooral op het concerto grosso als noviteit (concerti waarin solo en tutti elkaar afwisselen), qua stijl is de muziek echter in hoge mate Frans, wellicht hier en daar gemengd met de Italiaanse stijl, als een soort goût réunis (gemengde smaak) avant la lettre. Ook de beschrijving van de instrumentatie is gemengd, hij spreekt van de mogelijkheid cello’s en gamba’s, en contrabassen en violones te gebruiken. Het is moeilijk om te weten naar welke gewoontes wij ons moeten richten, al is er op veel punten een vrij grote overlapping tussen de verschillende landen in die tijd. Na de dood van Gandolph in 1687 werkte Muffat nog enige jaren onder diens opvolger. In 1691 werd hij kapelmeester in Passau, waar hij bleef tot aan zijn dood.

Johann Schmelzer was een van de belangrijkste violisten en componisten in het Duitse taalgebied vóór Biber en Walther en heeft in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling van de viooltechniek en van de instrumentale muziek voor strijkers, zelf bij leven was hij al bekend als een van de beroemdste en voortreffelijkste violisten van Europa. Vanaf ca. 1635 was hij in Wenen als violist aan het hof van Leopold I werkzaam. In 1671 werd Schmelzer hier vice-kapelmeester, in 1679 kapelmeester. Hij overleed in 1680 tijdens een grote pestepidemie.

Dans speelde een grote rol aan het hof en er was dan ook een grote behoefte aan dansmuziek, het ging dan meestal om drammi per musica, een combinatie van muziek en dans, meestal allegorische schouwspelen waarin allerlei verschillende karakters werden gerepresenteerd. Aan het hof voorzag dit ook in een artistiek excuus om aan de dagelijkse protocollen te ontsnappen. De Serenata komt uit een grote collectie Balletti die Schmelzer heeft nagelaten. In deze werken is veel Oostenrijkse volksmuziek terug te vinden. De term aria kan refereren aan een lied (met of zonder tekst) , maar werd in de 17e eeuw algemener gebruikt en refereert hier meer aan een stijl, wijze, idee of sfeer, zoals balletto aan een dans, maar zonder specifiek te zijn.